24995 |
stollen |
stollen:
stolle (L217p Meerlo)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
stø͂ͅlp (L217p Meerlo)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19830 |
stomen |
zwademen:
de moeër zwaait: de waterketel stoomt de laamp zwaait: de (petroleum)lamp rookt, geeft roet af
zwāi̯ə (L217p Meerlo)
|
stomen
III-2-1
|
22536 |
stompe eind van een ei |
stompe kant:
stompe kant (L217p Meerlo)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18843 |
stomverbaasd |
paf:
paf (L217p Meerlo),
verstomd:
verstomt (L217p Meerlo)
|
verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
stōf (L217p Meerlo),
stō̞f (L217p Meerlo)
|
stoof [SGV (1914)] || voetstoof
III-2-1
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurvlees:
zūrvleͅi̯s (L217p Meerlo)
|
gemarineerd rundvlees
III-2-3
|
29784 |
stookpotten |
stookgatter:
stōk˲gatǝr (L217p Meerlo)
|
Ronde gaten in het gewelf boven de kamers, afgesloten door ijzeren deksels, waardoor de brandstof toegevoerd wordt. In Q 83 werden de kolen door het kijkgat in de oven geschept. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛkijkgatɛ.' [N 98, 136; N 98, 137; monogr.]
II-8
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stombooit (L217p Meerlo)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
31626 |
stoot |
stoot:
stuǝt (L217p Meerlo)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|