id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26703 | veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond | ven: ven (Meerlo) | Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39] II-4 |
24262 | veer | veer: vèèr (Meerlo) | veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] III-4-1 |
31348 | veerpasser | veerpasser: vē̜rpasǝr (Meerlo) | In het algemeen een passer waarvan de benen door een stalen veer met elkaar verbonden zijn. Tussen beide benen, die recht of krom kunnen zijn uitgevoerd, is een stelschroef aangebracht. Er bestaan ook veerpassers waarbij beide benen met een veer en een scharnier met elkaar verbonden zijn. Zie ook de lemmata "steekpasser" en "krompasser" en afb. 81. [N 33, 252g; N 66, 1b] II-11 |
21182 | veerpont | pont: Opm. v.d. invuller: de plaats waar de pont aan wal komt = vèèr. pōnt (Meerlo), veer: vèr (Meerlo) | het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)] III-3-1 |
19431 | vegen, keren | keren: kēͅrə (Meerlo), kèère (Meerlo), vegen: vège (Meerlo) | Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)] || keren, vegen || vegen [SGV (1914)] III-2-1 |
24919 | veld, open land | land: ⁄t land (Meerlo), veld: ⁄t vèld (Meerlo) | veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4 |
21742 | veldfles | veldfles: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! veldfles (Meerlo) | een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24264 | veldleeuwerik, leeuwerik | leeuwerik: lieuwerik (Meerlo), lieëwerik (Meerlo), [verkortingsboogje boven ö ] löwerik (Meerlo) | Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [SGV (1914)] III-4-1 |
29743 | veldoven | veldoven: vē̜lt˱ǫvǝ (Meerlo) | Veldoven zonder muren, waarin veldbrandstenen werden vervaardigd. De veldoven zonder muren werd doorgaans gebruikt als het een tijdelijke produktie betrof, dikwijls vlakbij een te bouwen object. In het primitiefste stadium stapelden de steenarbeiders de ruwe stenen laag na laag op tot een grote hoop, waarbij tussen de lagen kolengruis werd gestrooid. Het geheel werd afgesmeerd met natgemaakte klei. Men stak reeds de brand in de oven, als deze tot een geringe hoogte was opgetrokken, waardoor de onderste lagen, de voet, al een zekere hardheid verkregen en de druk van boven beter konden verwerken. Elders spaarden de ovenbouwers onder in de stapel op regelmatige afstanden stookgangen uit. Het gewelf van deze kanalen construeerden ze door van de desbetreffende lagen de stenen boven de stookgang steeds half te laten oversteken. Het zetten van dit verband was zeer belangrijk, omdat ineenstorten de hele veldoven vernielde. In de stookkanalen werd door de stokers geregeld hout en turf geworpen (Geuskens, pag. 118). ø̄̄Een stapel met 200.000 steenen in 28 lagen vergt 8 tot 10 dagen voor het opbouwen en 12 tot 15 dagen voor het bakken en verbruikt per 100 steenen 2,5 centenaar grove en ongemengde kolenø̄̄ (Coopman, pag. 54). In Q 121 werden voor de veldoven stenen gebruikt die oppervlakkig gedroogd waren. Men zei dan dat de stenen winddroog (weŋk˱dry\x) waren. Zij werden door de inzetteren (ezɛts\r\) op de smalle zijde gestapeld. Tussen de steenlagen kwam een laag fijne kool (fiŋ\ koal); bovendien werden er luchtkanalen in aangebracht. De hele steenmassa die ongeveer tien meter in het vierkant en drie meter hoog was, werd aan de zijkanten met een dikke laag leem bestreken. Vervolgens werd de oven aangestoken. Men liet de temperatuur in de oven oplopen tot ¬± 1200 Celcius waardoor het water dat nog in de stenen aanwezig was, naar buiten werd gedreven. Men noemde dit droog stoken (dry\x ētǭx\). Daarna werd de oven ook van boven gesloten en voerde men de temperatuur op tot ¬± 10800 Celcius. Aan deze temperatuur werd het baksel ongeveer een maand blootgesteld (Lochtman, pag. 60).' [N 98, 110; monogr.; N 30, 53a add.] II-8 |
33505 | veldsla | witmoes: eigen spellingsysteem witmoes (Meerlo) | Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)] I-7 |