18143 |
bochel |
bult:
būlt (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
pokkel:
pøkel (L217p Meerlo)
|
bochel [SGV (1914)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (L217p Meerlo)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21300 |
boek |
boek:
bōēk (L217p Meerlo)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
bos:
eigen spellingsysteem
boes (L217p Meerlo)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34105 |
boekpens |
boekpens:
bukpɛns (L217p Meerlo)
|
De derde maag van de koe, de maag die van binnen vol vliezen zit. [N 28, 82; A 9, 11c]
I-11
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝnt (L217p Meerlo)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweiten koek:
boekende kōēk (L217p Meerlo),
bukəndə kūk (L217p Meerlo)
|
boekweiten koek [SGV (1914)] || boekweitkoek
III-2-3
|
20831 |
boekweitpap |
boekweitenpap:
bukəndə pap (L217p Meerlo)
|
boekweitpap
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
bōēr (L217p Meerlo),
būr (L217p Meerlo),
den bōēr (L217p Meerlo),
diszen bōēr (L217p Meerlo)
|
boer [SGV (1914)] || deze [~ boer] [SGV (1914)] || die [~ boer] [SGV (1914)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
kläveren bōēr (L217p Meerlo)
|
klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|