24279 |
winterkoninkje |
toebeugje:
beugje is nestje, w. bouwt een, op en kleine opening na, volkomen dicht nestje
toebeugje (L217p Meerlo),
winterkoninkje:
winterköningske (L217p Meerlo)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoninkje
III-4-1
|
34428 |
winterverblijf |
schaapskooi:
sxǭpskø̜i̯ (L217p Meerlo)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L217p Meerlo)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
schokkel:
Ook: dik gezellig vrouwspersoon.
schókkel (L217p Meerlo),
wip:
wip (L217p Meerlo),
wipper:
wipper (L217p Meerlo)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Wip.
III-3-2
|
22374 |
wippen |
foeperen:
foepere (L217p Meerlo),
wippen:
wippe (L217p Meerlo),
wipperen:
wippere (L217p Meerlo)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen, op en neer gaan met korte schokjes. || Wippen.
III-3-2
|
32461 |
wis |
wis:
wes (L217p Meerlo)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
veranderlijk van zin:
veranderlik van zin (L217p Meerlo)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
wisselen:
wissele (L217p Meerlo)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
duister (weer):
duuster wèr (L217p Meerlo),
wisselvallig (weer):
⁄t is wisselvellig wèr (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19435 |
wit zand, stooizand |
wit zand:
wit zānd (L217p Meerlo)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|