24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
wortel (L217p Meerlo)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
hete worteltjes:
hieëtewörtelke (L217p Meerlo)
|
wortelsoort, klein en rood
I-7
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L217p Meerlo)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
vrei:
vreej (L217p Meerlo)
|
wreef [SGV (1914)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
wrevelig:
wrevelig (L217p Meerlo)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (L217p Meerlo)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
wringe (L217p Meerlo)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
wringijzer:
vreŋīzǝr (L217p Meerlo)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
31368 |
wringijzer |
wringijzer:
vreŋīzǝr (L217p Meerlo)
|
Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d]
II-11
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vruute (L217p Meerlo),
vruutte (L217p Meerlo),
vrȳtǝ (L217p Meerlo)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
I-12, III-1-2
|