19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
zich inbeelden:
zich ienbeelde (L217p Meerlo)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich ĭĕnbēēlde (L217p Meerlo)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
uit zijn slof schieten:
ut ziene slōf schiete (L217p Meerlo)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
in de lappenmand zijn:
ien de lappemand zien (L217p Meerlo)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zjeniere (L217p Meerlo)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
vergissen:
vergisse (L217p Meerlo)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18201 |
zich verkleden |
omtrekken:
omtrekke (L217p Meerlo)
|
omkleden
III-1-3
|
18819 |
zich vervelen |
lamlendig zijn:
lamlendig zien (L217p Meerlo)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
stom staan kijken:
stom stun kieke (L217p Meerlo),
verwonderd zijn:
verwŏnderd zien (L217p Meerlo)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aantrekken:
zich wērm antrekke (L217p Meerlo)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|