31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
zoetvijl:
zȳt˲vīl (L217p Meerlo)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
te drinken geven:
te dreenke gève (L217p Meerlo),
zelf voeden:
⁄t kiend wurd zelf gevoejd (L217p Meerlo)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoldər (L217p Meerlo),
zōldər (L217p Meerlo)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klompǝ hyǝgǝ (L217p Meerlo)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (L217p Meerlo)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34429 |
zomerverblijf |
schaap(s)stal:
sxǭpsstal (L217p Meerlo)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
18670 |
zondagse kleren |
zondag, de -:
B.v. De zóndag án hebbe.
de zóndag (L217p Meerlo)
|
zondagse kleren
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunt (L217p Meerlo)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunt (L217p Meerlo)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
zonder bedoeling:
zonden bedoeling (L217p Meerlo)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|