id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32038 | zwaluwstaartverbinding | zwalvenstaart: zwɛlvǝstart (Meerlo) | In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12 |
33481 | zwarte bes | zwarte beren: mv: -e zwarte bè:re* (Meerlo), zwarte miemeren: zwarte bessen zwarte mie:mere (Meerlo) | [DC 13 (1945)] I-7 |
24286 | zwarte kraai, kraai | kraai: kreij (Meerlo), kräj (Meerlo) | Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] III-4-1 |
26903 | zwarte turf of zwartveen | kluiten: klytǝ (Meerlo) | Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.] II-4 |
22397 | zwartepieten (kaartspel) | zwartepieten: kinderkaartspel zwartepiete (Meerlo) | Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2 |
33995 | zweep | smik: smek (Meerlo), zweep: zwēp (Meerlo) | Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10 |
18105 | zweer | zweer: zwèr (Meerlo) | Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24452 | zwemblaas | ziel: eigen spellingsysteem ziel (Meerlo) | Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2 |
22826 | zwemmen | zwemmen: zwemme (Meerlo), zwèmme (Meerlo), zwɛmə (Meerlo), Zwemme, zwem, zwom, gezwommen. zwemme (Meerlo) | zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2 |
26367 | zwengel | zwengel: zweŋǝl (Meerlo) | Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11 |