33644 |
bouwland |
`:
fē̜.lt (L217p Meerlo),
land:
lānt (L217p Meerlo),
veld:
vɛ̄lt (L217p Meerlo)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (L217p Meerlo),
schabraak:
sxabrāk (L217p Meerlo)
|
barak, keet, bouwvallig huis || oud bouwvallig gebouw
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
de goede grond:
dǝ gui̯ǝ grõnt (L217p Meerlo),
nerf/erf:
dǝ ɛrǝf (L217p Meerlo)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
eigen spellingsysteem
top (L217p Meerlo)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bø̜vǝlext (L217p Meerlo),
bø̜vǝlēxt (L217p Meerlo)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
bar:
bar (L217p Meerlo),
falikant:
faliejkant (L217p Meerlo),
ongenadig:
ongenāōdig (L217p Meerlo),
ongeraakt:
óngerakt (L217p Meerlo)
|
erg, hevig || faliekant [SGV (1914)]
III-4-4
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenverdieping:
boͅvəvərdipeŋ (L217p Meerlo)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
20140 |
box |
looprek:
loeëprek (L217p Meerlo)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
brōͅtpan (L217p Meerlo),
braadpot:
braojpot (L217p Meerlo)
|
braadpan || Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
brōͅtwōrst (L217p Meerlo)
|
braadworst
III-2-3
|