e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopjurkje doopkleedje: doeëpkledje (Meerlo), dyəpklɛtsjə (Meerlo) doopkleed [RND] || doopkleedje III-2-2, III-3-3
doopvont doopvont: dŏŏipfont (Meerlo), duəpfunt (Meerlo) doopvont [RND], [SGV (1914)] III-3-3
door een staand gewas lopen stolpen: stollepe (Meerlo) lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)] III-1-2
door elkaar, verward dooreen: dur en (Meerlo), dörrèn (Meerlo), ongeregeld: ongeregeld (Meerlo) dooreen [SGV (1914)] || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)] III-4-4
doordrenken, nat maken nat maken: nat make (Meerlo) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorn, stekel doorn: dōrre (Meerlo), dòrre (mv: dör) (Meerlo), doorn (mv.): dör (Meerlo), døͅr (Meerlo) doorn [SGV (1914)] || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornhaag doornenheg: dörreheg (Meerlo) doornheg III-2-1
doornstruik doornenstruik: dörrestrŏĕk (Meerlo) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3
doorschieter doorgewas: dø̜rgǝwas (Meerlo) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslag doorslag: dø̜rslax (Meerlo) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11