25129 |
droogte |
droogte:
drögt (L217p Meerlo)
|
droogte
III-4-4
|
20554 |
drop |
suikerpek:
soekerpek (L217p Meerlo)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
suikerpek:
schuumke trekke
soeker pek (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
sxymkə treͅkə (L217p Meerlo)
|
dropwater in een fles, flink ermee schudden: er ontstaat schuim, dit met de mond omhoog zuigen door de hals van de fles
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
enne natte zommer (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
nat (L217p Meerlo),
nat wèr (L217p Meerlo),
nat wɛ̄r (L217p Meerlo),
regenachtig (weer):
règenèèchtig (L217p Meerlo),
vochtig (weer):
vŏŏchtig (L217p Meerlo),
waterkoud (weer):
waterkald (L217p Meerlo)
|
nat [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
met lengteteken op de e van regen
heej drŏŏip van den règen (L217p Meerlo),
met lengteteken op de eerste e van regen
heej drŏŏip van de règen (L217p Meerlo),
druppen:
drŭŭpe (L217p Meerlo),
drüppe (L217p Meerlo),
met lengteteken op de e van regen
heej drŭŭpt van den règen (L217p Meerlo),
met lengteteken op de eerste e van regen
heej drŭŭpt van den règen (L217p Meerlo)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
drōēventros (L217p Meerlo)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
21817 |
druk praten |
snateren:
snatere (L217p Meerlo)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
drukken:
drukke (L217p Meerlo)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
drukte maken:
drukte make (L217p Meerlo)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|