e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drukte, gedoe ambras: ambras (Meerlo), bestel: Mák nie zo¯n best‰l ovver zo¯n kleinigheid: Maak niet zo¯n drukte over zo¯n kleinigheid  bestēl (Meerlo), gedoe: gedoej (Meerlo), omstand: umstende (Meerlo), ravage: rewazie (Meerlo) drukte || drukte, herrie, rompslomp || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)] III-1-4
druppel drupje: dröpke (Meerlo), druppel: druppel (Meerlo) druppel, druppeltje || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen druppen: drüppe (Meerlo) druppelen, sijpelen III-4-4
dubbele en gecombineerde krompasser passer: pasǝr (Meerlo) Dubbele krompasser met S-vormige benen. Wanneer het scharnier in het midden van de S-vormige benen is geplaatst, wordt deze passer vooral gebruikt voor het opmeten van uitwendige maten. Er bestaan ook uitvoeringen van de passer waarbij het scharnier aan het uiteinde van de S is aangebracht. Met dit type worden inwendige maten opgemeten. De gecombineerde krompasser bestaat uit een combinatie van de krompasser en de voetjespasser. Zie ook het lemma "voetjespasser" en afb. 83. [N 33, 252d; N 33, 252f; N 64, 80b] II-11
duif (alg.) duif: dooͅeoͅf (Meerlo), vgl. pag. 293: torteldoef: tortelduif.  dōēf (Meerlo) Duif [SGV (1914)] || Duif. III-3-2
duif, algemeen duif: dōēf (Meerlo, ... ) duif || Duif [SGV (1914)] III-4-1
duif, overige soorten veldkretser: tamme duif die haar voedsel op het veld gaat zoeken  vēldkretser (Meerlo) veldduif III-4-1
duiker duiker: duiker (Meerlo) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1
duim toren: tūr (Meerlo) Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9
duim, maat van 2,5 cm duim: doem (Meerlo) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4