19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
ambras (L217p Meerlo),
bestel:
Mák nie zo¯n best‰l ovver zo¯n kleinigheid: Maak niet zo¯n drukte over zo¯n kleinigheid
bestēl (L217p Meerlo),
gedoe:
gedoej (L217p Meerlo),
omstand:
umstende (L217p Meerlo),
ravage:
rewazie (L217p Meerlo)
|
drukte || drukte, herrie, rompslomp || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
drupje:
dröpke (L217p Meerlo),
druppel:
druppel (L217p Meerlo)
|
druppel, druppeltje || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drüppe (L217p Meerlo)
|
druppelen, sijpelen
III-4-4
|
31350 |
dubbele en gecombineerde krompasser |
passer:
pasǝr (L217p Meerlo)
|
Dubbele krompasser met S-vormige benen. Wanneer het scharnier in het midden van de S-vormige benen is geplaatst, wordt deze passer vooral gebruikt voor het opmeten van uitwendige maten. Er bestaan ook uitvoeringen van de passer waarbij het scharnier aan het uiteinde van de S is aangebracht. Met dit type worden inwendige maten opgemeten. De gecombineerde krompasser bestaat uit een combinatie van de krompasser en de voetjespasser. Zie ook het lemma "voetjespasser" en afb. 83. [N 33, 252d; N 33, 252f; N 64, 80b]
II-11
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dooͅeoͅf (L217p Meerlo),
vgl. pag. 293: torteldoef: tortelduif.
dōēf (L217p Meerlo)
|
Duif [SGV (1914)] || Duif.
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōēf (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
duif || Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
veldkretser:
tamme duif die haar voedsel op het veld gaat zoeken
vēldkretser (L217p Meerlo)
|
veldduif
III-4-1
|
21171 |
duiker |
duiker:
duiker (L217p Meerlo)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
toren:
tūr (L217p Meerlo)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (L217p Meerlo)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|