id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24850 | gemalen schors | looi: eigen spellingsysteem loeëj (Meerlo) | Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)] III-4-3 |
22441 | gemaskerd persoon | vastelavondsgek: vastelaovesgek (Meerlo) | Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
18945 | gemeen | gemeen: gemein (Meerlo), met lengteteken op de a gemän (Meerlo), laag: lèg (Meerlo), smerig: smerrig (Meerlo) | gemeen [SGV (1914)] || gemeen, slecht || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] || vuil, smerig, gemeen III-1-4 |
21465 | gemeente | gemeent: germēnt (Meerlo) | gemeente [SGV (1914)] III-3-1 |
21718 | gemeentebelasting | gemeentebelasting: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! gemèntebelasting (Meerlo) | de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21705 | gemeentesecretaris | secretaris: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! secretaris (Meerlo) | het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18958 | gemene vrouw | kwade prij: en kwaoj prie (Meerlo), kwade vrouw: kwoj vrouw (Meerlo), tang: tang (Meerlo) | een boze vrouw || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || kwade vrouw III-1-4 |
18814 | gemoed | gemoed: gemōēd (Meerlo), gevoel: gevŭŭl (Meerlo) | gemoed || het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19067 | gemok | gepruil: geproel (Meerlo) | gemok [SGV (1914)] III-1-4 |
18165 | genezen | beter: bèter werre (Meerlo) | Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)] III-1-2 |