22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e steine beeldj (Q015a Meers)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24212 |
merel |
melder:
mêlder (Q015a Meers)
|
merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
een brikkenbakkersmaag hebben:
nə brikkəbekkərs maach hubbə (Q015a Meers),
knibbelen:
knibbələ (Q015a Meers)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20513 |
metworst |
metworst:
mètwoos (Q015a Meers),
worst:
wórsj (Q015a Meers)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
s middags
noon (Q015a Meers),
smiddags
noon (Q015a Meers)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20596 |
moezen |
tot prats koken:
tot pratsj kaokə (Q015a Meers)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18873 |
mokken |
kniezen:
kneetsjen (Q015a Meers)
|
pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
20521 |
moot vis |
stuk vis:
sjtuk vis (Q015a Meers)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18020 |
niezen |
niesten:
neesten (Q015a Meers)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|