18134 |
snijwonde |
veeg:
⁄n vêg in de vinger (Q015a Meers)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
neigt naar oe
sjlók (Q015a Meers)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbəlèèr (Q015a Meers),
babbeltje:
bébbəlkə (Q015a Meers)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18026 |
snotneus |
snotterpul:
snoter pöl (Q015a Meers)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
sjnŭŭfkə (Q015a Meers),
snuufkə (Q015a Meers)
|
lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] || snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20639 |
snuiftabak |
snuiftabak:
sjnoeftabak (Q015a Meers)
|
lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
sóppəvleisj (Q015a Meers),
sóppəvlijs (Q015a Meers)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33222 |
sorteren met de hand |
omrapen:
ǫmrāpǝ (Q015a Meers)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
doevestueter (Q015a Meers)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20535 |
spetteren |
spetten:
spèttə (Q015a Meers)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|