e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerstmis kerstmis: keerschmes (Meerssen) Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstnacht kerstnacht: keerschnach (Meerssen) De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerststal kerststal: unne keerschschtal (Meerssen) Een kerststal. [N 96C (1989)] III-3-3
kever, tor kever: kever (Meerssen, ... ) kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || tor [SGV (1914)] III-4-2
kibbelen knibbelen: knebbele (Meerssen) kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiel blauwe kiel: blauwe keel (Meerssen), hes: hêêîs (Meerssen), jasje: jeske (Meerssen), jèske (Meerssen), kiel: keel (Meerssen), kĕĕl (Meerssen), de keel wordt zelden meer gedragen. In de zomer -in de oogsttijd- trekken de boeren jas en vest uit en werken in hemd en broek. Bij kouder weer dragen de beoren een gebreide wollen trui over het vest. Deze trui heet: trikko  keel (Meerssen), stoep: sjtòp (Meerssen), werkjasje: werkjeske (Meerssen) hes (kiel) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] III-1-3
kiem scheut: sjeut (Meerssen) scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen kiemen: kimǝ (Meerssen) Het uitschieten van de geweekte gerst. De invuller uit P 180 tekent hierbij aan dat de scheuten 6 cm groot werden, terwijl de zegsman uit L 210 vermeldt dat het proces niet zover mocht komen dat de bladkiem eruit kwam. Het "broeien" (L 292) gaat aan het kiemen vooraf. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kiemruimte''. [N 35, 10; monogr.] II-2
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šētǝ (Meerssen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baktand: baktand (Meerssen), kies: kies (Meerssen) kies [DC 01 (1931)] III-1-1