e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsen [snateren] snateren: sjnatere (Meerssen) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Meerssen) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zjwetse (Meerssen) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf klappei: klappêî (Meerssen) klappei [SGV (1914)] III-3-1
kliefhamer rijthamer: rī.thāmǝr (Meerssen) De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.] II-12
klieven rijten: rī.tǝ (Meerssen), splijten: šplī.tǝ (Meerssen) De stukken gezaagde boomstam met de draad mee in kleinere stukken splijten. De stukken boomstam worden eerst met behulp van het kliefmes en de kliefhamer in vieren of in zessen gekliefd. Daarna worden deze delen nog verder gekliefd tot ruwe planken die tot duigen bewerkt kunnen worden. [N E, 8a, add.; monogr.] || Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] II-12
klit klit: klet (Meerssen), WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)  klétten (Meerssen) Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
klokhuis kits: kitsch (Meerssen) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] III-2-3
klokje op het priesterkoor grote bel: de growte bel (Meerssen) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenluider klokkenluider: klokkeloewers (Meerssen) De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)] III-3-3