e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppelteugel, koppelstang koppel: kǫpǝl (Meerssen) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig kops: köpsj (Meerssen) koppig [SGV (1914)] III-1-4
korenbloem blauwbloem: blau̯blōm (Meerssen), blau̯blǫm (Meerssen), -  blauwblom (Meerssen), korenbloem: kōrǝblǫm (Meerssen), -  koreblom (Meerssen) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
kornoelje (alg.) konkernol: kônkernöl (Meerssen) kornoelje [SGV (1914)] III-4-3
korset korset (<fr.): kurset (Meerssen) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
korst korst: koors (Meerssen) korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kort onderrokje poeprokje: pieprökske (Meerssen) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint snoer: schneur (Meerssen) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kort stikken kortstikken: kortštekǝ (Meerssen) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kortademig dempig: dempig (Meerssen), kort: kort (Meerssen), kort van aosem (Meerssen) dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2