e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mouw met kanten plooisel mouw met kanten ruche (fr.): moe met kante ròsch (Meerssen) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwkop bovenmouw: bǭvǝmē̜ (Meerssen) Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128] II-7
mouwomslag, manchet manchet: manšęt (Meerssen) Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW] II-7
mouwplank mouweplank: muwǝplaŋk (Meerssen) De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d] II-7
mouwschort mouwenscholk: moewe sjollik (Meerssen), moewescholk (Meerssen), met mouwen  moewescholk (Meerssen) schort met mouwen [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
mouwsplitje split: šplet (Meerssen) Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a] II-7
mouwvoering aannaaien aannaaien: ānneǝjǝ (Meerssen) De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127] II-7
mug mug: mögk (Meerssen), mök (Meerssen), mük (Meerssen) steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muik week: weik (Meerssen) meuk [SGV (1914)] III-2-3
muilpeer muilpeer: moelpêr (Meerssen) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] III-1-2