e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
noemen noemen: neume (Meerssen, ... ), zeggen: zegge (Meerssen) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nok vorst: vērš (Meerssen) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodklok noodklok: de nwadklok (Meerssen) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noot noot: noot (Meerssen) noot [DC 47 (1972)] III-2-3
nors bars: barsj (Meerssen) norsch (barsch) [SGV (1914)] III-3-1
notenboom notenboom: -  neuteboum (Meerssen), notebaum* (Meerssen) okkernoot [DC 17 (1949)] I-7
noveen noveen (<lat.): noveen (Meerssen) Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)] III-3-3
ochtend (vanmorgen ochtend: meurige (Meerssen), mörge (Meerssen) s morgens) [DC 65 (1990)], [SGV (1914)] III-4-4
octaaf octaaf (<fr.): en oktaaf (Meerssen) Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)] III-3-3
oever boord: boord (Meerssen), kant: kant (Meerssen), oever: oover (Meerssen, ... ), schoor: sjoor (Meerssen) oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4