29086 |
omboorden |
boorden:
bø̜̄rǝ (Q099p Meerssen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
dun umgank (Q099p Meerssen)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33745 |
omheinen |
tuinen:
tȳnǝ (Q099p Meerssen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
stankętsǝl (Q099p Meerssen)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
tuin:
tȳn (Q099p Meerssen)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
lief duwen:
leefduje (Q099p Meerssen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18548 |
omslag van de broek |
omslag:
umsjlaag (Q099p Meerssen)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q099p Meerssen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjerp:
sjerp (Q099p Meerssen)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
overgooier:
euvergooier (Q099p Meerssen)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|