e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oogst binnenhalen inhalen: ēnhōlǝ (Meerssen), invaren: envārǝ (Meerssen) Als de schoven lang genoeg gedroogd hebben op het veld wordt het graan binnengehaald. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het vervoeren van de graanoogst van het veld naar de schuur bijeen. Dit gebeurde met dezelfde hoogkar en met hetzelfde gereedschap (gaffel) als bij de hooioogst; zie aflevering I.3, paragraaf 5, voor dit lemma met name ''hooi binnenhalen'' (5.3.1). Vaak ging het binnenhalen van de laatste kar met enige feestelijkheden gepaard. In L 286, 312 en 314 wordt aangetekend dat er dan rijstepap werd gegeten; in Q 117a dat men met deze laatste wagen een omweg maakte langs enkele café''s. In Q 19 wordt het oogstfeest martelgaus genoemd (in Q 32 wordt met ''martǝlgǭs'' de laatste te dorsen schoof aangeduid). In Q 34 wordt er op de laatste kar een meiboom meegevoerd; de laatste kar binnenhalen heet er dan ook: de mei invaren en deze uitdrukking kent men ook in Q 198b. Het kabaal dat gemaakt wordt bij het binnenhalen van de laatste kar noemt men in Q 211: ''juxǝlǝ'' (iteratief van ''juichen''), terwijl in dezelfde plaats wordt opgegeven dat één van de knechts bij die gelegenheid eerbetoon bracht ''(hǭfǝšǝ)'' aan de boerin, door haar de schoenen te poetsen (dǝ šǫ] re] māxǝ). Er konden twee kaarten van het materiaal getekend worden: één met ''halen'' als kernwoord (kaart 51), waarbij men het gezichtspunt van de boerderij inneemt en één met ''varen'' als kernwoord (kaart 52), waarbij men de handeling vanuit het gezichtspunt van het veld beziet.' [N 15, 39; JG 1a, 1b; A 16, 4d; A 23, 16.2; Lu 1, 16.2; monogr.] I-4
ooievaar ooievaar: ooievaar (Meerssen, ... ) ooievaar [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] III-4-1
oom nonk: nonk (Meerssen, ... ), neen  nonk (Meerssen), noonk (Meerssen), nònk (Meerssen) oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
oor oor: oir (Meerssen), u.arə (Meerssen), wauhrə (Meerssen) oor [DC 01 (1931)] || oren [RND] III-1-1
oorlel lelletje: lelkĕ (Meerssen), oorlel: wauhrlèl (Meerssen) oorlel [DC 01 (1931)] III-1-1
oorveeg oorveeg: âôrvieg (Meerssen, ... ) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] III-1-2
oorworm oorworm: oirwurm (Meerssen), oirwürrem (Meerssen), ōērwörrem (Meerssen) oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)] III-4-2
oot wilde haver: -  wil haver (Meerssen) oot [wilde haver] [DC 30 (1958)] III-4-3
oot, wilde haver wilde haver: wel hāvǝr (Meerssen) Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
op bedevaart gaan een bedeweg doen: əne baiweeg doon (Meerssen), op bedevaart gaan: op beijvaart goon (Meerssen) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3