e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer lommer: lômmer (Meerssen), scheem: schièm (Meerssen), schjeim (Meerssen), sjêêîm (Meerssen), sjîêm (Meerssen) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || lommer || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften rusten: röste (Meerssen) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd rusttijd: röstied (Meerssen), ungeren: øͅŋərə (Meerssen) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjan (Meerssen, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenhorzel zwar: zwar (Meerssen) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapestal, schaapskooi schaapskouw: šǭpskǫu̯ (Meerssen), schaapsstal: šǭps[stal] (Meerssen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scheen scheen: scheen (Meerssen), sjeen (Meerssen), šénə (Meerssen) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjeepke (Meerssen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheerapparaat: sjeerapperaat (Meerssen), ’t sjeerapperaat (Meerssen) Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)] III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Meerssen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13