e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schimmel (plantje) schimmel: sjummel (Meerssen) schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schip schip: sjeep (Meerssen), šep (Meerssen) schip [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Meerssen) schipper [RND] III-3-1
schoeisel t leer]: schoongetuuch (Meerssen) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: algemeen schoen: schoon (Meerssen), sjoŏn (Meerssen) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen slob: schlòbbe (Meerssen) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schoon (Meerssen, ... ), sjoŏn (Meerssen) Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenlepel schoenaantrekker: schoonaantrekker (Meerssen) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenveter rijgstaartel: riesjtartel (Meerssen) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoffel schoffel: šofǝl (Meerssen) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5