18373 |
veel te grote schoen |
schoen:
schoon die-n-kar-te-grwat seen (Q099p Meerssen),
schoen waar men in verzuipt:
schoon wa-ur-in-versup (Q099p Meerssen)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodder:
flodder (Q099p Meerssen),
pensbroek:
ein pansbrook (Q099p Meerssen),
wijde broek:
ein wie brook (Q099p Meerssen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
vreetzak:
vreetzak (Q099p Meerssen)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (Q099p Meerssen)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertiguurgebed:
vjertig oorgebet (Q099p Meerssen)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (Q099p Meerssen)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
vel:
vel (Q099p Meerssen)
|
velletje van melk [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
e veltkruus (Q099p Meerssen)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lijewerik (Q099p Meerssen),
liɛwerik (Q099p Meerssen),
liewerk:
lie-èwērk (Q099p Meerssen),
lieuwerk (Q099p Meerssen),
lièwerk (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
ljewerk (Q099p Meerssen),
lêêîwerk (Q099p Meerssen)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
26403 |
velg |
velg:
velg (Q099p Meerssen),
velling:
vęleŋ (Q099p Meerssen),
(mv)
vęleŋǝ (Q099p Meerssen)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|