id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22349 | verstoppertje spelen | koekverbergen: koek verberge (Meerssen) | schuilevinkje spelen [SGV (1914)] III-3-2 |
18140 | verstuiken | verstuiken: versjtøk (Meerssen), versjtøke (Meerssen) | verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)] III-1-2 |
19779 | verwarmen, stoken | stoken: sjtoke (Meerssen) | stoken [DC 35 (1963)] III-2-1 |
23312 | vespers | vesper (lat.): də vɛspər (Meerssen), vesper (Meerssen) | De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND] III-3-3 |
18277 | vest | gilet (fr.): zjielee (Meerssen), zjilee (Meerssen), kamizool (<fr.): kamezaol (Meerssen), kamezoal (Meerssen) | herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || het vest [N 59 (1973)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3 |
28727 | vestenmaker | giletmaker: žilēmēkǝr (Meerssen) | Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7 |
18533 | vestzakje | gilettasje (<fr.): zjieleetésjke (Meerssen), kamizoolstasje (<fr.): kamezoolsteschke (Meerssen) | het zakje in het vest [N 59 (1973)] || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3 |
33756 | veulen | veulen: vø̄lǝ (Meerssen) | Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9 |
23910 | vier uitersten | vier uitersten: de veer uutersjte (Meerssen) | De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
22832 | vieren | vieren: chəvi:rt (Meerssen) | gevierd [RND] III-3-2 |