e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3341
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grijns grijns: greins (Meerssen) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijnzen grimzen: grimzje (Meerssen) grijnzen [SGV (1914)] III-1-4
grijpen gisten: gestǝ (Meerssen) Gezegd van het brouwsel. De eerste verschijnselen van de gisting vertonen. Uit de woordtypen "gijlen", "gären" en "gisten" blijkt dat de invullers uit die plaatsen geen specifiek woord kennen voor het begin van de gisting. [N 35, 67; monogr.] II-2
grijpen naar snappen: sjnappe (Meerssen) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
grind grind: grent (Meerssen) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
groeien groter worden: groiter weere (Meerssen), groitĕr weerdĕ (Meerssen), grwater weere (Meerssen), wassen: wasse (Meerssen, ... ), wassen (Meerssen), wasǝ (Meerssen) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groen (kleur) groen: greun (Meerssen) groen III-4-4
groentevrouw groentevrouw: greuntevrouw (Meerssen) groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1
grof grof: groof (Meerssen) grof [SGV (1914)] III-3-1
grof gebouwd fors: forsj (Meerssen), grof: groof (Meerssen) zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1