19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
groffioate (Q099p Meerssen),
Zo heet de tuinanjelier. De wilde is onbekend.
groffiaot (Q099p Meerssen),
groffiant:
Uit te spreken als in het Frans. Klemtoon op de 2e lettergr.
groffiant (Q099p Meerssen),
violier:
-
fleere (Q099p Meerssen)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
(m.).
anker (Q099p Meerssen)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
33494 |
appelboom |
appelboom:
appelboum (Q099p Meerssen),
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbuimke (Q099p Meerssen),
appelbäumke (Q099p Meerssen)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q099p Meerssen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q099p Meerssen),
haak:
hǭk (Q099p Meerssen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
23355 |
armenbanken |
vrijbanken:
vrie benk (Q099p Meerssen)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28951 |
armkogel |
armskogel:
ęrmskōgǝl (Q099p Meerssen)
|
De ronding in de armsgatuitsnijding. [N 59, 101b]
II-7
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ermeudig (Q099p Meerssen)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
28950 |
armsgatuitsnijding |
armslok:
(mv)
ęrmslokǝr (Q099p Meerssen)
|
De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a]
II-7
|
25055 |
armvol |
armvol:
ennen errem vo‧l höj (Q099p Meerssen),
ennen érmvol höj (Q099p Meerssen),
hellevər (Q099p Meerssen),
hɛlǝvǝr (Q099p Meerssen),
ɛrǝmvōl (Q099p Meerssen)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|