25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q099p Meerssen),
iesch (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
kei:
kèj (Q099p Meerssen)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
de eisheilige (Q099p Meerssen)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesjmöts (Q099p Meerssen)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18914 |
ijverig |
ijvertig:
iefertig (Q099p Meerssen)
|
noest [SGV (1914)]
III-1-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iesjele (Q099p Meerssen)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q099p Meerssen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaket (<fr.):
Van Dale (FN): plaquette [plakt], plaatje. vgl. WNT sub plaket.
plakei (Q099p Meerssen)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illusjtratie (Q099p Meerssen)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18525 |
in stof geplaatste zak |
tas:
tésj (Q099p Meerssen)
|
een in de stof geplaatste zak [N 59 (1973)]
III-1-3
|