17716 |
balzak |
zak:
zak (Q099p Meerssen)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
32309 |
band |
reep:
ręjp (Q099p Meerssen)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
23592 |
bandelier van de suisse |
band:
band (Q099p Meerssen)
|
De bandelier van de suisse waarop de woorden: Eerbied in Gods huis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (Q099p Meerssen)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18568 |
bandje om de kraag vast te zetten |
lommel:
lummel (Q099p Meerssen)
|
het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
lommel:
lummel (Q099p Meerssen)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18322 |
bandschort met borststuk |
helpenscholk:
helpescholk (Q099p Meerssen)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18848 |
bangerik |
angstpik:
enne angspik (Q099p Meerssen),
schijthuis:
e schie:thoe:s (Q099p Meerssen),
e schie‧thoe‧s (Q099p Meerssen),
ə sjīēthoes (Q099p Meerssen)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (Q099p Meerssen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
bērves (Q099p Meerssen),
op blote voeten:
up blo.ətə vø:t (Q099p Meerssen)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|