29119 |
koppelstang |
drijfstang:
drīfštaŋ (Q099p Meerssen)
|
De lat met aan de wielzijde een gebogen gedeelte, waarmee de trapbeweging door middel van de trede op het drijfwiel wordt overgebracht. [N 34, B4]
II-7
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppel:
kǫpǝl (Q099p Meerssen)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
kops:
köpsj (Q099p Meerssen)
|
koppig [SGV (1914)]
III-1-4
|
20109 |
korenbloem |
blauwbloem:
blau̯blōm (Q099p Meerssen),
blau̯blǫm (Q099p Meerssen),
-
blauwblom (Q099p Meerssen),
korenbloem:
kōrǝblǫm (Q099p Meerssen),
-
koreblom (Q099p Meerssen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
kônkernöl (Q099p Meerssen)
|
kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kurset (Q099p Meerssen)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
koors (Q099p Meerssen)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18361 |
kort onderrokje |
poeprokje:
pieprökske (Q099p Meerssen)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
snoer:
schneur (Q099p Meerssen)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28978 |
kort stikken |
kortstikken:
kortštekǝ (Q099p Meerssen)
|
Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56]
II-7
|