18368 |
lange grijze kous |
slachtershoos:
sjlechtershooze (Q099p Meerssen)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang oonderbrook (Q099p Meerssen),
onderbroek:
oònderbrook (Q099p Meerssen)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
broekenschede:
brokeschej (Q099p Meerssen),
metertasje:
méétertésjke (Q099p Meerssen)
|
lange smalle zak op broekspijp (voor mes, duimstok etc.) [N 59 (1973)] || zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24844 |
lange, dunne tak |
dunne tak:
dunne tak (Q099p Meerssen)
|
dunne tak [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
24418 |
langpootmug |
knozel:
knozel (Q099p Meerssen),
steekmug:
steekmök (Q099p Meerssen)
|
langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langsaam (Q099p Meerssen)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lanteere (Q099p Meerssen)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hoef (Q099p Meerssen)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18980 |
laster |
kwaadsprekerij:
kâôdsjprekerie (Q099p Meerssen)
|
laster [SGV (1914)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lestig (Q099p Meerssen)
|
lastig [SGV (1914)]
III-1-4
|