20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (Q099p Meerssen)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
lijkmaal:
liekmaol (Q099p Meerssen)
|
Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begriep (Q099p Meerssen)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)]
III-1-4
|
22906 |
beieren |
beieren:
de klokke beiere (Q099p Meerssen)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (Q099p Meerssen),
houtbeitel:
hǫwt˱bęjtǝl (Q099p Meerssen)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31904 |
beitelarend |
huis:
hūs (Q099p Meerssen),
staart:
štart (Q099p Meerssen)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|
21357 |
bekvechten |
discuteren (<fr.):
Van Dale: discuteren (<Fr.), een discussie voeren, van gedachten wisselen, over iets redetwisten.
diskereere (Q099p Meerssen),
disputeren (<fr.):
Van Dale: disputeren (<Fr.), wetenschappelijk redetwisten; - kibbelen, twisten.
dispeteere (Q099p Meerssen)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
29051 |
beleg |
versterkingsstukje:
vǝrštęrkeŋsštø̜kskǝ (Q099p Meerssen)
|
Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW]
II-7
|
23951 |
belofte |
belofte:
ein belofte (Q099p Meerssen)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23199 |
beloken pasen |
gebroken pasen:
gebroke Paosche (Q099p Meerssen),
gebroke Poasje (Q099p Meerssen)
|
beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|