23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
litteni (Q099p Meerssen)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liemteikĕ (Q099p Meerssen),
lijnteken:
lienteike (Q099p Meerssen),
litteken:
litteike (Q099p Meerssen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
23445 |
liturgische gewaden |
paramenten (<oudfr.):
de parameente (Q099p Meerssen)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17721 |
loeren |
loeren:
lōēre (Q099p Meerssen)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q099p Meerssen),
ət loͅf (Q099p Meerssen)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
lof met processie (<lat.):
lof mét persjessie (Q099p Meerssen)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
longe (Q099p Meerssen),
lông (Q099p Meerssen),
lônge (Q099p Meerssen)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
blader:
blajer (Q099p Meerssen),
lover:
louver (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] || loof, lover
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
lǭǝ (Q099p Meerssen)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lǭǝjǝ (Q099p Meerssen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|