21464 |
beloven |
beloven:
belaove (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q099p Meerssen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
drukkende dag:
enen drökkenden daag (Q099p Meerssen)
|
zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
kneuk (Q099p Meerssen),
stokken:
sjtekke (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18932 |
beredderen |
bestrijden:
cf. Schuermans p. 47 s.v. "bestriën"Westvlaams voor bestrijden; ald. "In Limb. gebruikt men dit woord in de zin van "bestieren
besjtrieje (Q099p Meerssen)
|
beredderen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
béérəch (Q099p Meerssen)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
19540 |
berkenbezem |
rijzerenbezem:
Zie tekening:a (links)
riezere bessem (Q099p Meerssen)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
24580 |
bernagie |
borage:
WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)
borááche (Q099p Meerssen)
|
Bernagie (borrago officinalis). Forse, soms 50 cm hoge plant met grote blauwe, soms witte bloemen als vijfpuntige sterren, waaruit 5 lange, tegen elkaar gedrukte helmknoppen als een snavel vooruitsteken. Grote witachtige kroonschubben. De onderste bladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18060 |
beroerte |
hersenbloeding:
hersjeblooing (Q099p Meerssen)
|
Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
boom:
(mv)
bø̜i̯m (Q099p Meerssen),
karrenboom:
(mv)
karǝbø̜i̯m (Q099p Meerssen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|