21271 |
markt |
markt:
mɛrət (Q099p Meerssen)
|
markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malber:
malbere (Q099p Meerssen)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e marmere beeld (Q099p Meerssen),
è marmere beeld (Q099p Meerssen)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
fouine (fr.):
fewien (Q099p Meerssen),
steenmarter:
steenmarter
steinmàrter (Q099p Meerssen)
|
marter [SGV (1914)] || marter, soort [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mommebakkes:
mômmebakkes (Q099p Meerssen)
|
masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
zich een houwen:
zich eine houwe (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭk (Q099p Meerssen),
zichtehaak:
zextǝnhǭk (Q099p Meerssen)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matte klopper (Q099p Meerssen),
matteklopper (Q099p Meerssen),
matteklùpper (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
mattĕkloppĕr (Q099p Meerssen)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q099p Meerssen)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
mazere (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|