17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpêr (Q099p Meerssen)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
pantomijn:
[sic] [etym.?]
pantemiene (Q099p Meerssen),
slob:
schlobbe (Q099p Meerssen),
slof:
schlôffe (Q099p Meerssen),
sjloffe (Q099p Meerssen),
sloffe (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mōēs (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
mŭŭs (Q099p Meerssen)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
mōēs (Q099p Meerssen)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
mŏĕze (Q099p Meerssen)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
möl (Q099p Meerssen)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
18632 |
muts met pompon |
kaboutermuts:
kaboutèrmöts (Q099p Meerssen)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (Q099p Meerssen),
məts (Q099p Meerssen),
pats:
patš (Q099p Meerssen)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q099p Meerssen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|