24506 |
muurbloem |
muurbloem:
tuinbloem, de wilde komt niet voor
moerblôm (Q099p Meerssen),
muurviool:
-
moervioule (Q099p Meerssen),
muurviooltje:
-
moervioaltje (Q099p Meerssen)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
23492 |
muurkapelletje |
heiligenkastje:
e heilige keske (Q099p Meerssen)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
meziek (Q099p Meerssen)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (Q099p Meerssen)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q099p Meerssen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
29125 |
naaf van het drijfwiel |
naaf:
nāf (Q099p Meerssen)
|
Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
28848 |
naaidraad |
vaam:
vām (Q099p Meerssen)
|
Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 à 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW]
II-7
|
28708 |
naaien |
naaien:
nięjǝ (Q099p Meerssen),
nē̜jǝ (Q099p Meerssen),
nęjǝ (Q099p Meerssen),
nɛjǝ (Q099p Meerssen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
niǝmǝšin (Q099p Meerssen)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
niējērš (Q099p Meerssen)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|