21401 |
niks waard |
niks waard:
wêrd (Q099p Meerssen)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
zeggen:
zegge (Q099p Meerssen)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vērš (Q099p Meerssen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
de nwadklok (Q099p Meerssen)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20809 |
noot |
noot:
noot (Q099p Meerssen)
|
noot [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
21348 |
nors |
bars:
barsj (Q099p Meerssen)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
-
neuteboum (Q099p Meerssen),
notebaum* (Q099p Meerssen)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (Q099p Meerssen)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
meurige (Q099p Meerssen),
mörge (Q099p Meerssen)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
en oktaaf (Q099p Meerssen)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|