30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (Q099p Meerssen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
29086 |
omboorden |
boorden:
bø̜̄rǝ (Q099p Meerssen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
dun umgank (Q099p Meerssen)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33745 |
omheinen |
tuinen:
tȳnǝ (Q099p Meerssen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
stankętsǝl (Q099p Meerssen)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
tuin:
tȳn (Q099p Meerssen)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
lief duwen:
leefduje (Q099p Meerssen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18548 |
omslag van de broek |
omslag:
umsjlaag (Q099p Meerssen)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q099p Meerssen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjerp:
sjerp (Q099p Meerssen)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|