e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optillen heffen: höffe (Meerssen), oplichten: òpløXtə (Meerssen) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
opzettelijk expres: espres (Meerssen) expres [SGV (1914)] III-1-4
organist orgelist: urgelist (Meerssen) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: dun ölger (Meerssen), n uh(R)g(j)ell (Meerssen) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: ulleger sjpele (Meerssen) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgelpijpen orgelpijpen: de örgelpiepe (Meerssen) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgeltrapper orgeltreder: ullegertrejer (Meerssen) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
os os: ø̜s (Meerssen) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
otter notter: notter (Meerssen), otter: otter (Meerssen) otter [DC 07 (1939)] III-4-2
oud, bejaard bejaard: bejø͂ͅrd (Meerssen), oud: ze mooder is aawt  āwt (Meerssen) bejaard [SGV (1914)] || oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2