24040 |
priester gewijd worden |
gewijd worden:
gewied wurre (Q099p Meerssen)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
de kwar (Q099p Meerssen)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prizə (Q099p Meerssen)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pøntdrǭt (Q099p Meerssen)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dob (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
dop (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
de perschessie (Q099p Meerssen),
prosjesse (Q099p Meerssen)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)] || processie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23852 |
processie door het veld |
bedeweg:
enne beiweeg (Q099p Meerssen)
|
Een processie door het veld, bedeweg, bidweg. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
paaltjes zetten:
pöälkes zette (Q099p Meerssen)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
schtreusel (Q099p Meerssen)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|