e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsijzer roede: rooj (Meerssen) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaden (ww.) schaden: sjaje (Meerssen) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer lommer: lômmer (Meerssen), scheem: schièm (Meerssen), schjeim (Meerssen), sjêêîm (Meerssen), sjîêm (Meerssen) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || lommer || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften rusten: röste (Meerssen) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd rusttijd: röstied (Meerssen), ungeren: øͅŋərə (Meerssen) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjan (Meerssen, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenhorzel zwar: zwar (Meerssen) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapestal, schaapskooi schaapskouw: šǭpskǫu̯ (Meerssen), schaapsstal: šǭps[stal] (Meerssen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scheen scheen: scheen (Meerssen), sjeen (Meerssen), šénə (Meerssen) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjeepke (Meerssen) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3