25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q099p Meerssen)
|
bliksem [SGV (1914)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemt (Q099p Meerssen)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (Q099p Meerssen),
bloot (Q099p Meerssen)
|
bloed [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blêû (Q099p Meerssen)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootwoorsj (Q099p Meerssen)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloodsuker (Q099p Meerssen),
bloodzuuker (Q099p Meerssen)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
bløi̯ǝ (Q099p Meerssen),
blø̄i̯ǝ (Q099p Meerssen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q099p Meerssen)
|
bloem [SGV (1914)]
III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blom (Q099p Meerssen),
blomme mv (Q099p Meerssen),
blomə (Q099p Meerssen)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenperk:
blommenperk (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|