18978 |
smeerpoes |
smeerpoes:
sjmeerpoes (Q099p Meerssen)
|
smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
smeken:
sjmeke (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmêre (Q099p Meerssen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
27252 |
smid |
smid:
šmēt (Q099p Meerssen
[(mv šmēj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
šmes (Q099p Meerssen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
23497 |
smokkelkruis |
smokkelkruis:
e sjmokkelkruus (Q099p Meerssen)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29118 |
snaar |
koord:
kǭrt (Q099p Meerssen)
|
Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3]
II-7
|
19361 |
snauwen, grauwen |
grauwen:
grauwe (Q099p Meerssen),
snauwen:
snauwe (Q099p Meerssen)
|
grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snid:
šnē.t (Q099p Meerssen)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schnieje (Q099p Meerssen),
schnieë (Q099p Meerssen),
sjnieje (Q099p Meerssen),
sjniĕje (Q099p Meerssen)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|