id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20882 | soepkip | soephen: sòphin (Meerssen) | kip in water gekookt [N 37 (1971)] III-2-3 |
20512 | soepvlees | soepenvlees: soppe vleisje (Meerssen) | soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3 |
18196 | sok | sok: ich loup altet op m⁄n sokke es ich toes bin. Mien vrouw sjtrik eedere kier nu veut d⁄raan (Meerssen), zok (Meerssen), zuk (Meerssen), zòk (Meerssen), zök (Meerssen) | Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3 |
18338 | sokophouder | sokophouder: zòkophouwersch (Meerssen) | sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3 |
21287 | soldaat | soldaat: suldo.t (Meerssen) | soldaat [RND] III-3-1 |
21289 | soldaten | soldaten: səldo.tə (Meerssen) | soldaten [RND] III-3-1 |
23488 | soldatenkerkhof | soldatenkerkhof: e seldoate kèrkef (Meerssen) | Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)] III-3-3 |
29065 | sousbras | zweetlap: žwęjtlap (Meerssen) | Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132] II-7 |
34576 | spaak | speek: špęi̯k (Meerssen), speken: špęi̯kǝ (Meerssen) | Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13 |
32750 | spade, spitschop | graafschup: grāf[schup] (Meerssen), schup: šø̜p (Meerssen) | Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1 |