24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (Q099p Meerssen),
tek (Q099p Meerssen),
takje:
tekske (Q099p Meerssen),
tekskes (Q099p Meerssen)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
24727 |
takken (coll.) |
tak (mv.):
tek (Q099p Meerssen)
|
takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33690 |
talud |
graaf:
grāf (Q099p Meerssen)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
19650 |
tamme kanarie |
pietje:
pietje (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tand (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
tànt (Q099p Meerssen)
|
tand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
tan (Q099p Meerssen)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
póts ich m’n tan (Q099p Meerssen)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
32584 |
tanden van een riek |
schanken:
šɛ.ŋk (Q099p Meerssen)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
tandebeursjtel (Q099p Meerssen)
|
Tandenborstel [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tandpəsta (Q099p Meerssen)
|
Tandpasta [DC 64 (1989)]
III-1-3
|