20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidspak:
ut broeitspak (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
trouwpak (Q099p Meerssen)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
eine trouwrink (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
een trouwring [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
stoep:
sjtup (Q099p Meerssen)
|
trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34293 |
tuierpaal |
tuierhout:
tȳrhǫu̯t (Q099p Meerssen),
tuierpaal:
tȳrpǭl (Q099p Meerssen)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
kettel:
kętǝl (Q099p Meerssen),
touw:
tǫu̯ (Q099p Meerssen)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
24258 |
tuinfluiter |
tuinmus:
toenmösch (Q099p Meerssen),
wijntappertje:
wientäpperke (Q099p Meerssen)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
hovenier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
hovənēr (Q099p Meerssen)
|
[RND 08]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
leren pijenhaas:
lère piejehéisje (Q099p Meerssen)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28940 |
tussenbeenlengte - bij broeken |
schredelengte:
šretlęŋtǝ (Q099p Meerssen)
|
Maat genomen van het kruis tot de grond. Zie afb. 29. [N 59, 47b]
II-7
|