e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uithoren uitvissen: oetvösje (Meerssen) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitleggen (zoom) uitlaten: ūtlǭtǝ (Meerssen), verlengen: vǝrlęŋǝ (Meerssen) Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] II-7
uitneembaar frontje frontje: fruntsje (Meerssen) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitschelden schelden: sjélle (Meerssen) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitsliepen sliepuit doen: sjlie:p oet doon (Meerssen) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitstalling van het allerheiligste uitstelling: oetsjtèlling (Meerssen) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstallingstroon expositietroon: de expositietrown (Meerssen) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitwerpselen keutel: keutele (Meerssen) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van het paard paardskeutelen: pęrškøtǝlǝ (Meerssen), paardsvijgen: pēršvīgǝ (Meerssen) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien koeflat: kōflat (Meerssen), koestront: kōštront (Meerssen) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11