17625 |
verstandskies |
tand van verstand:
tànt vàn verštànt (Q099p Meerssen)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29112 |
verstellen |
stukkeren:
štø̜kǝrǝ (Q099p Meerssen),
verstellen:
verstellen (Q099p Meerssen)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
22349 |
verstoppertje spelen |
koekverbergen:
koek verberge (Q099p Meerssen)
|
schuilevinkje spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
versjtøk (Q099p Meerssen),
versjtøke (Q099p Meerssen)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
sjtoke (Q099p Meerssen)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (Q099p Meerssen),
vesper (Q099p Meerssen)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
zjielee (Q099p Meerssen),
zjilee (Q099p Meerssen),
kamizool (<fr.):
kamezaol (Q099p Meerssen),
kamezoal (Q099p Meerssen)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || het vest [N 59 (1973)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
28727 |
vestenmaker |
giletmaker:
žilēmēkǝr (Q099p Meerssen)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
18533 |
vestzakje |
gilettasje (<fr.):
zjieleetésjke (Q099p Meerssen),
kamizoolstasje (<fr.):
kamezoolsteschke (Q099p Meerssen)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)] || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (Q099p Meerssen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|